Psalmen 144

Een Gebed voor Overwinning

Psalm 144 is een gebed van David om overwinning op zijn vijanden. Hij erkent dat het God is die zijn handen traint voor oorlog en zijn vingers voor de strijd, en roept God aan om hem te bevrijden van zijn vijanden. David uit zijn vertrouwen in Gods trouw en prijst Hem voor Zijn liefde en bescherming.

1Een psalm van David. Gezegend zij de HEERE, mijn Rotssteen, Die mijn handen onderwijst ten strijde, mijn vingeren ten oorlog;

2Mijn Goedertierenheid en mijn Burg, mijn Hoog Vertrek en mijn Bevrijder voor mij, mijn Schild, en op Wien ik mij betrouwe; Die mijn volk aan mij onderwerpt!

3O HEERE! wat is de mens, dat Gij hem kent, het kind des mensen, dat Gij het acht?

4De mens is der ijdelheid gelijk; zijn dagen zijn als een voorbijgaande schaduw.

5Neig Uw hemelen, HEERE! en daal neder; raak de bergen aan, dat zij roken.

6Bliksem bliksem, en verstrooi hen; zend Uw pijlen uit, en verdoe hen.

7Steek Uw handen van de hoogte uit; ontzet mij, en ruk mij uit de grote wateren, uit de hand der vreemden;

8Welker mond leugen spreekt, en hun rechterhand is een rechterhand der valsheid.

9O God! ik zal U een nieuw lied zingen; met de luit en het tiensnarig instrument zal ik U psalmzingen.

Psalmen 144:9 - O God! ik zal U een nieuw lied zingen; met de luit en het tiensnarig instrument zal ik U psalmzingen.
Psalmen 144:9 - O God! ik zal U een nieuw lied zingen; met de luit en het tiensnarig instrument zal ik U psalmzingen.

10Gij, die den koningen overwinning geeft, Die Zijn knecht David ontzet van het boze zwaard;

11Ontzet mij en red mij van de hand der vreemden, welker mond leugen spreekt, en hun rechterhand is een rechterhand der valsheid;

12Opdat onze zonen zijn als planten, welke groot geworden zijn in hun jeugd; onze dochter als hoekstenen, uitgehouwen naar de gelijkenis van een paleis.

13Dat onze winkelen vol zijnde, den enen voorraad na den anderen uitgeven; dat onze kudden bij duizenden werpen, ja, bij tienduizenden op onze hoeven vermenigvuldigen.

14Dat onze ossen wel geladen zijn; dat geen inbreuk, noch uitval, noch gekrijs zij op onze straten.

15Welgelukzalig is het volk, dien het alzo gaat; welgelukzalig is het volk, wiens God de HEERE is.