Psalmen 14
De dwaasheid van God afwijzen
Psalm 14 beschrijft de staat van degenen die God afwijzen en ervoor kiezen om hun leven zonder Hem te leven. Het hoofdstuk schetst de dwaasheid van zo'n beslissing, omdat het uiteindelijk leidt tot vernietiging en wanhoop.
1Een psalm van David, voor den opperzangmeester. De dwaas zegt in zijn hart: Er is geen God. Zij verderven het, zij maken het gruwelijk met hun werk; er is niemand, die goed doet.
2De HEERE heeft uit den hemel nedergezien op de mensenkinderen, om te zien, of iemand verstandig ware, die God zocht.
3Zij zijn allen afgeweken, te zamen zijn zij stinkende geworden; er is niemand, die goed doet, ook niet een.
4Hebben dan alle werkers der ongerechtigheid geen kennis, die mijn volk opeten, alsof zij brood aten? Zij roepen den HEERE niet aan.
5Aldaar zijn zij met vervaardheid vervaard; want God is bij het geslacht des rechtvaardigen.
6Gijlieden beschaamt den raad des ellendigen, omdat de HEERE zijn Toevlucht is.
7Och, dat Israels verlossing uit Sion kwam! Als de HEERE de gevangenen Zijns volks zal doen wederkeren, dan zal zich Jakob verheugen, Israel zal verblijd zijn.